DAGPAUWOOG
Overwintert als vlinder in bunkers, gebouwen en holle bomen. Vaak met meerdere bij elkaar. Ze hangen dan in groepjes tegen elkaar aan met de vleugels dichtgevouwen. Op warme dagen vroeg in maart worden ze soms al wakker. Als ze worden opgeschrikt in hun winterverblijf in de schuur, zet ze dan terug, want er is nog geen voedsel voor ze.
KIKKERS EN PADDEN
Kikkers en padden zijn koudbloedig, wat betekent dat ze in een winterslaap gaan als de dagtemperaturen te laag worden. Ze doen dit onder de grond, in het water, onder stenen of bladeren of in kelders en bunkers. Ze hebben een bepaalde vochtigheid nodig voor hun huid, dus de locatie luistert nauw. Padden kunnen zichzelf ingraven met hun achterpoten. Kikkers niet, die gebruiken bestaande holtes.
SMARAGDLIBEL
Volwassen libellen zie je niet in de winter. Ze zijn aan het eind van de zomer, na de voortplanting en het leggen van eitjes, gestorven. Maar onder water in de modder en tussen de plantenresten leven de larven voort. Het voorjaar erop, of zelfs drie lentes later, kruipt de larve langs een rietstengel omhoog en transformeert via een wonderbaarlijk proces in een libel.
SPREEUW
Deze zie je wel in de winter, maar eigenlijk ook weer niet. Onze spreeuwen trekken namelijk in het najaar met z’n allen naar het zuiden om te overwinteren. Tegelijkertijd komen er vanuit het noorden en oosten van Europa spreeuwen aan om bij ons te overwinteren. Daardoor lijkt het alsof je jaarrond dezelfde spreeuwen ziet, maar niets is minder waar. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het roodborstje in je tuin en de kokmeeuwen in de stad.
GEWONE GROOTOORVLEERMUIS
Een soort die samen met andere vleermuizen een beetje dezelfde winterverblijven kiest als de dagvlinders. Bunkers, oude bomen en gebouwen. Ze slapen hangend op hun kop met hun oren dubbelgevouwen. Om aan vocht te komen drinken ze dauw van hun vacht. Ze kunnen bij verstoring opeens gaan vliegen en dan in huizen terechtkomen.