Kolgans
De kolgans dankt zijn naam aan de witte vlek (kol) boven de snavel en heeft kenmerkende zwarte strepen op de buik. Vanaf oktober komen er duizenden vanaf de toendra’s van Siberië naar Zeeland om te overwinteren. Topgebieden voor deze soort zijn de Yerseke Moer en de Sint Laurense Weihoek. Ze eten net als de brandgans, waar ze vaak mee optrekken, voornamelijk gras. Hun geluid is wat melodieuzer en hoger dan van de andere ganzensoorten.
Brandgans
Dit kleine gansje met het witte gezicht was in het verleden een echte wintergast. Maar sinds 1988 broedt hij in Zeeland en zijn de aantallen toegenomen tot duizenden broedparen. In de winter worden ‘onze’ broedvogels aangevuld met vogels uit noordelijke streken en zijn ze in grote groepen op graslanden te vinden. Ze slapen gezamenlijk op het Veerse Meer en de Hooge Platen en de slaaptrek is dan ook erg spectaculair. Het geluid doet een beetje denken aan een blaffend hondje.
Rotgans
De kleinste ganzensoorten en een buitenbeentje wat betreft voedselkeuze en leefomgeving. Rotganzen broeden op Nova Zembla en Spitsbergen en blijven het langst van alle ganzen in Zeeland. De eerste komen in september al aan en de laatste vertrekken pas in mei. Ze houden zich op in zoute milieus langs de oevers van de Ooster- en Westerschelde, waar ze zeegras en wieren eten. Ook doen ze zich vaak te goed aan wintertarwe. Hun geluid klinkt als “rot, rot”, vandaar de merkwaardige naam.
Grauwe gans
Deze eens zo zeldzame moerasvogel, landelijk in 1977 nog maar 150 paar, is nu een van de meest algemene ganzen in Zeeland. Ze broeden tegenwoordig zelfs in stedelijke omgeving. Dit is vanwege de veiligheid, want in de steden zitten nog geen vossen. Hun geluid is het klassieke gegak dat we allemaal kennen. In de winter zitten ze in grote groepen op akkers met oogstresten en slapen vaak in waterrijke gebieden met riet.
Toendrarietgans
De minst algemene van de hier genoemde ganzen. Ze broeden in Noordwest-Rusland en West-Siberië en komen vanaf half oktober naar ons land. Deze soort heeft de voorkeur voor akkers met oogstresten van bieten en mais. Ze zitten verspreid door de provincie in lage aantallen, vaak samen met kleine zwanen. Hun geluid is een beetje fagotachtig gakken.