Inlagen, ook wel ‘kupen’ genoemd, zijn aangelegd op plekken waar men een dijkdoorbraak vreesde. Het zijn kleine gebieden tussen twee dijken in. Voor de aanleg van de reservedijk werd meestal grond uit de desbetreffende inlaag gebruikt, waardoor een inlaag veelal laaggelegen is. Daardoor varieert het huidige landschapsbeeld van moerassig grasland of rietveld tot open water.
De noordkust van Noord-Beveland tussen de Oosterscheldekering en Colijnsplaat wordt gevormd door een aaneengesloten reeks inlagen. De meeste inlagen zijn in beheer bij Het Zeeuwse Landschap, zoals de Thoornpolder, de Vlietepolder, de inlaag Keihoogte, en de buitendijks gelegen Oesterput, een inlaag die in 1881 verloren ging.
Inlaagkusten hebben altijd een bewogen geschiedenis. Dijkvallen (het verschuiven van de grond, waardoor de dijk doorbrak), verlies van polders en inlagen en landinwaartse aanleg van nieuwe inlagen wisselden elkaar af. Dit verklaart de onregelmatige vorm van de noordkust van Noord-Beveland. Alleen al tussen 1800 en 1960 vonden er hier meer dan 240 dijkvallen plaats.
De jongste inlagen zijn in 1980 opnieuw aangelegd bij het op Deltahoogte brengen van de Oosterscheldedijk: dit zijn de inlaag Keihoogte en de inlaag 's Gravenhoek. De inlaag 's Gravenhoek stond daarvoor sinds 1882 onder water.
Tegenwoordig maken de inlagen op Noord Beveland nog steeds onderdeel uit van de primaire zeewering.
Lees ook het verhaal op de website van Zeeuwse Ankers.